Een klant van mij vond het zeer verwonderlijk dat ‘een winkeljuffrouw’ -zonder noemenswaardige diploma’s- ook boeken kan schrijven. En dan nog wel geschiedkundige. Toen ik haar vroeg welk genre boeken zij dan van mij verwacht had, hield haar profijtige mondje het woord ‘stationsromannetjes’ netjes binnen, en uit beleefdheid las ze toch maar eens de achterflap. Met argwaan weliswaar, want hoe kan het in godsnaam bestaan dat iemand die sokken en truien verkoopt ook degelijk intellectueel werk kan verrichten? ‘Maar u kan toch wel veel beter dan… dít?’, voegde ze er (alluderend op mijn job) nog aan toe. Ik wist niet of ik dat als een compliment of een belediging moest beschouwen, maar het maakte in se niet uit. Uiteindelijk heeft ze het boek gekocht, en ik hoop dat ze na het lezen ervan iets minder vooroordelen overhoudt ten aanzien van simpele ‘winkeljuffrouwen’.
Wat ik daarover wil zeggen is echter het volgende: mensen met een passie doen soms beter dan mensen met een diploma. En dat omdat de leek, de amateur, de gepassioneerde niet schrijft, onderzoekt, maakt of creëert vanuit een moeten, maar vanuit een mógen. Hij doet iets, niet omdat een universiteit, een bedrijf of enig ander hem daartoe de opdracht heeft gegeven, maar omdat een intrinsieke stem hem hiertoe beweegt. Jacques Brel zei: ‘Le talent, ça n’existe pas. Le talent, c’est d’avoir envie de faire quelque chose.’ De zin om iets te doen, daarover gaat het. Bovendien kijkt de amateur met onbezoedelde ogen naar zijn werk, en niet door de academische bril, door dewelke men vaak alleen maar regeltjes en dogma’s ziet. Het is de spontaniteit die de liefhebber soms op onbewandelde paden brengt. Kijk maar naar Einstein, of van Gogh.
De leek, voor wiens werk de neus al snel wordt opgetrokken, kan toch een echte specialist inzake zijn. Want hij telt de uren niet af, hij telt ze net óp. Vol trots zegt hij dat hij al honderdzeventig uren aan zijn modelvliegtuig heeft gebouwd, zich al drie decennia over het leven van Napoleon buigt, of al sinds zijn jeugd de geschiedenis van de Nederlandse taal bestudeert. En dan mag hij overdag nog worsten draaien, brieven bezorgen of muren metsen; de amateur heeft iets waaraan het de ‘professional’ misschien ontbreekt: vrijheid. De vrijheid om iets tot in de kern te exploreren, zonder dat er prestaties, projectgeld of prestige mee gemoeid is.
In de donkere garage, de stoffige zolderkamer of in het schemerlicht van een oude lamp werkt de amateur als met een dierlijk instinct aan zijn project; aan een schilderij, een muziek- of kledingstuk, een roman, een wiskundige formule, een dichtbundel of een studie over diepzeevissen. En dat énkel en alleen omdat het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en niet ‘omdat hij ervoor gestudeerd heeft’.