La Manche

La Manche; een streek waar je nog omnium verzekerd bent van je tijd.

Alles gaat traag, zoals het opkomen van de zee, het ondergaan van de zon, het kloppen van een gelukkig hart. De oude heuvels zingen, de valleien luisteren. De valken en de hoornaars, het paardengebries en het ezelgebalk, de mestmachines, de krakende stap van de wandelaar, die in zijn spoor telkens wat van zijn zware zelf afwerpt en de steden vergeet. ‘Des paroles qui courent dans le vent.’ Weelderige weilanden, met camembertkoeien, gezandstraalde kathedralen, slaapdorpen, piratenhaventjes. De liefde tekent ‘gele stippen’ met een Parker pen. Velden van niets waarin alles mogelijk is. Leven en dood, en alles van wat daartussen zweeft. Wieken klappen, molens draaien.

Cumulonimbus in Dior; de perfecte snit. Satijn en paarlemoer. Boerenslag, de kliffen. Jersey, op de kartellijn van een perfecte foto.

Arthur en zijn Guinevere, de Galliërs vergeten. Ze hinkelen op het strand, naast een schaduwlijf dat schelpen zoekt. We zijn geland in Normandië, een woordeloos gebed…

De amazone van de Franse Revolutie: het verhaal van Théroigne de Méricourt

Vanaf vandaag overal TE KOOP! (België en Nederland)

Samen met Luc Van den Broeck schreef ik een biografie over een wel héél bijzondere en inspirerende vrouw.

Ontdek het verbluffende levensverhaal van Théroigne de Méricourt, een vergeten landgenote die operazangeres wilde worden, als feministe op de eerste rijen van de Franse Revolutie stond, de Brabantse Revolutie meemaakte, door de roddelpers werd belaagd, ontvoerd en opgesloten werd door de Oostenrijkse keizer, ternauwernood aan de guillotine ontsnapte en terechtkwam in een van de grootste ‘dollenhuizen’ van Parijs. Baudelaire bezong haar in zijn ‘Les Fleurs du Mal’, terwijl Sarah Bernhardt haar vertolkte in de opera.

Was zij ‘La Liberté’ in het beroemde schilderij van Eugène Delacroix? Hoe dicht stond ze bij Marat, David en Robespierre? In binnen- en buitenland gingen we op zoek naar puzzelstukjes om haar wervelende levensloop te reconstrueren. Aan de hand van haar ontroerende mémoires, die we voor het eerst naar het Nederlands vertaalden, ontdekt u de persoon achter de mythe…

Met dank aan Uitgeverij Vrijdag om dit boek met ons te realiseren.

Salon Léon

De boekhandel van de heerlijk erudiete Léon Lemahieu heeft eigenlijk geen naam. Het is ook niet echt een boekhandel, maar iets dat laveert tussen een antiquariaat en een salon. Gemeenzaam wordt het dan ook ‘Salon Léon’ genoemd. Openingsuren: ‘Meestal gesloten’.

Je vindt er niet alleen boeken, maar ook bijzondere posters, foto’s en kunst. Het is een plek waar je je meteen thuis voelt, al ben je er nooit eerder geweest. Je snuistert door de hoge rekken en stapels met literaire parels, terwijl je flarden van levendige gesprekken en discussies opvangt. Af en toe de hoge ‘plop’ van een kurk die uit een fles rode wijn wordt getrokken, gevolgd door het typische ‘glukglukgluk’ van mensen die weten wat genieten is. Als je g(e)luk hebt wordt er een glas in je handen geduwd en wordt je neergedrukt op de fluwelen bank der vriendschap. Léon babbelt graag met zijn mensen. Altijd in de diepte, nooit oppervlakkig.

Zijn salon is daarom een echte pleisterplek waar kunstenaars en schrijvers elkaar mochten en nog steeds mogen ontmoeten. Het is een soort gezellig Vagevuur; een plaats waar de levenden en de doden elkaar kruisen, terwijl de legendarische J.M.H. Berckmans als een alwetende God, hoog aan de achterste muur, de hele boel met scherpe blik overschouwt. Léon is trouwens ‘goede Zachaar’ in de boeken van Berckmans, en hij vertelt graag over zijn overleden vriend. De anekdotes zijn eindeloos.

‘Eindeloos’ is misschien zelfs het enige woord dat nodig is om de boekhandel van Léon te beschrijven: een eindeloos aanbod, een eindeloos inspirerende plek, een eindeloos schone mens, met eindeloos aandoenlijke verhalen…

Crayenest

Je hebt honden- en kattenmensen, en ik ben eerder een kattenmens. Hoewel ik laatst een heel leuke hond heb ontmoet die ‘Simone’ heette. Simone de bouvier. En dat brengt me bij Simone de Beauvoir, en het weekendje Parijs dat deze zomer gepland staat. Wat Franse zon, een wandeling langs de Seine en een wijntje op het terras van café de Flore, om aldaar, op de stoel van Jean-Paul Satre, met opgestoken wijsvinger, op een zeer luide, existentialistische en beschonken toon ‘après nous le déluge’ te roepen. En dan ‘santé’.

In augustus plan ik ook nog een bezoek aan Het Lijsternest van Stijn Streuvels, in wiens werkstoel ik ook wel eens had willen plaatsnemen. Wat uit het raam turen, naar het Ingooigemse landschap, om er onderwijl wat krakende verzen over te schrijven. En achteraf een pot straffe koffie, met zo’n groot stuk Avelgemse perentaart dat men vergeten opnemen is in de Vlaamse canon. Als dat geen vakantie is.

Het Lijsternest, het Ernest Claeshuis, het huis van Emile Verhaeren… Als ik denk aan alle schrijvershuizen (en cafés) die ik in mijn leven al heb bezocht… Klein en groot, krottig en mondaine. Ik doe mijn ogen toe, en zie mijn ouderlijk huis, het Crayenest, waarvan de gevel inmiddels volledig is veranderd. Geen blote baksteen meer over, alles in de crepi, met goedkope ramen, en een voordeur in van dat bleek doodskistenhout. Alleen het huisnummer is hetzelfde gebleven. En dan denk ik: moeten ze hiér later die gulden plaquette ophangen om te vertellen dat ik daar gewoond heb? Niet dat ik het ooit zal meemaken, maar het is wel prettig voor de mensen om te weten, vooral omdat daar straks de wandeling voorbijgaat die naar mij is genoemd.

Het is onze biologische bedrading

om te bestaan, en dan weer niet.

Het is onze psychologische bedrading

om ons leven te besteden aan wegrennen

uit de hedonistische tredmolen van prestatie.

Wegrennen, van de verontrustende wetenschap

dat de atomen om de schaduw van een Zelf

op een dag, in een kosmische oogwenk,

zullen ontbinden om terug te keren

naar de verre, afstandelijke sterren

Als we onszelf even tot rust brengen,

of door omstandigheden worden bedwelmd,

vangen we een glimp op van dit feit,

om meteen de blik weer af te wenden.

Het is een abstractie, een onbewezen stelling;

ga door met het bouwen van huizen, en ego’s,

het tekenen van dertigjarige hypotheken,

het verhandelen van vervalste munten,

het sluiten van huwelijkscontracten

het spelen op de beurs, beweren

En dan, op een dag, enkele zekerheidsscheuren

in het gebroken oppervlak van de gespleten lip,

de gespleten liefde, de bevende aardkorst,

in het langzaam brandende vuur van een geweld,

dat zich een weg baant over de hele wereld,

totdat hij oplaait in een gedeeld inferno;

in het koude bad van een terminale diagnose,

plotseling, op het bot, in het bloed,

tot we wakker worden in de werkelijkheid,

met een schreeuw, een gil, een hol halleluja

Magnolia, you sweet thing

Het hotel is van een ouderwetse gezelligheid en kijkt uit over een groot deel van de Avenue. Van het drukke verkeer is op de zesde verdieping niks te horen. Ik nip van een Darjeeling (wat blijkbaar ‘Oord der Bliksemflitsen’ betekent?!), en staar vanuit het grote bed naar de verre avondzon in de ramen van de wolkenkrabbers. Ondertussen zingt Jacques Brel een liedje dat klinkt als een fanfare uit het Vagevuur: “La mort m’ attend dans les lilas qu’un fossoyeur lancera sur moi pour mieux fleurir le temps qui passe. La mort m’ attend dans un grand lit…”

In het park aan de overkant staat een mooie magnolia die perfecte bloemen draagt. Ik weet niet veel over magnolia’s, maar wat ik wel weet is dat zijn vijfdaagse bloei een vreugdekreet met open mond is. In een week kan een heel leven om zijn as draaien; in een week eten zangvogels alle zaden op, en nachtvlinders de bladeren, tot er helemaal niets meer van over is. Ik weet ook dat het een van de oudste boomsoorten ter wereld is, en men op het Engelse platteland de blaadjes gebruikt om stoofschotels te kruiden. Boeddhistische monniken maakten er een tuingod van en plantten hem bij hun tempels als symbool van genezing en zuiverheid. Het is de boom die ooit het huwelijk van mijn ouders symboliseerde… Tot zover mijn kennis, en ik pen wat korte zinnen neer.

Tegenover het bed staat een spiegel, waarin een bleek gelaat met blozende wangen me aankijkt. De mascara is uitgelopen en ik lijk op een Harlekijn met zwart geschilderde tranen. Ik blik nog eens naar buiten, naar die boom met zijn kortstondige perfectie. Dan weer naar de spiegel. Wreedheid, afgetekend tegen een efemere schoonheid van rozig pastel. Een vriendelijke uitnodiging om geen enkel kostbaar levensmoment meer te verspillen, want alles draait tenslotte kort om zijn as. Mijn vriend komt naakt uit de badkamer en ik weet dat ik geluk heb. Brel wordt ingewisseld voor J.J. Cale en de gordijntjes gaan dicht. “Magnolia, you sweet thing… you’re driving me mad…”

Zorgzaam

En ik ontbrandde een kaars aan de voeten van het moederbeeld dat zorgzaam op mij neerkeek en alles leek te begrijpen zonder dat ik haar mijn gevoel van zelfhaat, middelmatigheid en overbodigheid hoefde uit te leggen.

En ik herinnerde mij de gebeden die ik zo lang geleden als kind had geleerd van zij die mij onvoorwaardelijk liefhadden en mij zoveel levensmogelijkheden hadden toegedicht, die altijd trots op mij waren, zich bezorgd afvroegen of ik wel genoeg gegeten en geslapen had en na iedere maaltijd mijn mondhoeken voor me afveegden: ‘Wees gegroet, Maria, vol van genade. De heer is met u. Gezegend zijt Gij boven alle vrouwen…’

Achter mijn oogleden brandde een stil verdriet, want allemaal waren zij dood, terwijl het verlangen om gekoesterd te worden als weleer nooit zo groot was als nu. ‘Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars…’

Andermaal riep ik het beeld aan, met het gebed waarin dat diepe verlangen naar omhelzing, bemoediging en geruststelling vervat zat; het verlangen weer dat zuivere kind te zijn, dat hulpeloos de armen uitstrekte naar zij die mij beschermde, mij teder over het hoofd streek, mij welwillend aankeek en alleen maar heel erg rustig ‘natuurlijk…’ zei.

Zelfs toen ze de stad verliet

bleef de stad in haar gebrand

omdat beiden, vrouw en stad

dezelfde ziel bezaten

Zoals een middernachtblues

een ballade, maskerade

Somnambule, Beltrán-blauw

en absintgroene tinten

op een blinde façade

Ogen groot en zwart geschminkt

Bodemloze kanalen

Als stille elegieën

Groteske fantasieën

Colombina op de scène

Pantomime, Harlekijnen

huilen tranen in het water

en verdwijnen in de mist

Reflecties op de huizen

en tussen de plavuizen

nog confetti van de stoet

met roet dat zilver glinstert

Melodieën van gitaren

Sterren, dichters, volksverhalen

Commedia dell’ arte

Een vergeten carnaval

van een oude femme fatale

boten varen rimpels uit

en krinkelen herinnering

op haar Gentse Grand Canal

Draadjes

Als ik aan een persoon denk die ik al heel lang niet meer heb gezien, kan ik er mijn hand om verwedden dat die persoon binnen de 48 uur iets van zich laat horen. Niet dat ik aan paranormale zaken geloof, maar omdat het fenomeen zich zo vaak voordoet, en hier ogenschijnlijk de Wet van de Grote Getallen geldt, kan men bijna niet anders dan aannemen dat er een soort buitenzintuiglijke overdracht van informatie tussen organismen bestaat. Akkoord, die hele theorie klinkt misschien als iets voor mensen die wat te veel homeopathische thee hebben gedronken, maar toch…

Laatst las ik ergens dat bomen communiceren via ondergrondse schimmeldraden die met hun wortels zijn verbonden. Mycorrhizale netwerken noemt men dat. Wie weet is dat bij ons niet anders en hangen wij allemaal aaneen met onzichtbare ‘draadjes’ die gevoelens en gedachten van de ene persoon naar de andere transporteren… Het is een fascinerend idee.

Hoe dan ook: het is mooi om in een wereld – die gedomineerd wordt door kennis en informatie – nog een beetje aan de dingen te kunnen twijfelen. Mysterie, ik denk dat we dat nodig hebben. In deze tijden van individualisme en vervreemding zijn we dat intuïtieve aanvoelen aan het verliezen en dat is jammer. Want het is misschien wel de kern van liefde: elkaar aanvoelen. Mijn vriendin Anouk (aan wie ik dus eergisteren nog heb gedacht) belde net dat ze vanmiddag langskomt met cinnamon rolls. Toeval of telepathie? Toch goed aangevoeld, die rolls…

Bubbelgum

Ik weet niet wat ik de laatste dagen heb. Pijn is het eigenlijk niet, maar ik heb zoiets over mij, precies alsof men mij tussen het martelrad gevouwen heeft. Een uitgekauwde bubbelgum. Zeer aan de gewrichten, voor niets geen goesting hebben, en moe, moe dat ik ben!

‘Het zou toch geen griep zijn zeker?’ vroeg mijn moeder ongerust aan de telefoon. Maar omdat griep doorgaans niet veel met de gewrichten te maken heeft, was ze nogal snel gerustgesteld. Het is gewoon de winter, met al dat onbehaaglijk vocht en die kouwe nattigheid. Ja, een winterloomte, die zich in het kleinste vezeltje van het lijf lijkt te willen nestelen. Dat moet het zijn.

Die loomte belet het mij bovendien van te schrijven. Ik ben aan een nieuwe roman bezig, maar het wil precies niet vlotten. En ook de cursiefjes blijven uit. Het is te zeggen, gisterenavond was ik aan een stukje over sneeuw begonnen omdat men sneeuw had aangekondigd op het weerbericht. En dan wil je natuurlijk voorbereid zijn. Maar als de sneeuw al smelt nog voor je het laatste woord erover geschreven hebt, wat is het nut er dan eigenlijk nog van? Volgens mij heeft men de sneeuw voorgoed afgeschaft, maar houdt men ons gewoon graag nog één hoopvolle illusie voor.

Deze middag heb ik dus maar een beetje onbestemd op de sofa liggen lummelen. Tot men op de radio nog eens ‘Dies irae, dies illa’ speelde; dat stuk van Mozart, waarvan ik me altijd afvraag wie ernaar kan luisteren zonder stiekem iets in zichzelf of daarbuiten te willen vernielen. Zo’n heerlijk pathetisch stuk dat het zelfmedelijden nog wat meer aanwakkert. Precies wat ik nodig had vandaag. Enfin, straks ga ik naar de dokter. Hopelijk heeft die iets in huis om mij wat nieuwe levenslust in te blazen, want de multivitaminen zijn ook niet meer wat ze ooit waren. Net zoals die sneeuw!