Vroeger zaten er nog zeven dagen in een week, maar nu! Alweer een week geleden dat wij in Oostende waren om wat jodium bij te tanken. Want wie weet wat de Russen nog allemaal van plan zijn. Dus wilden wij alvast onze voorzorgsmaatregelen nemen.
We waren er ‘s morgens vroeg naartoe gespoord, dwars door de West-Vlaamse polders waarover wat poederachtige nevel sluierde. Hier en daar nog een eenzaam boerenhof met gekalkte bomen rond. Ju-djuk een peird, en een molen zonder wieken.
Oostende sliep nog toen we aankwamen. Bij een bakker – die nog echt brood verkoopt – kochten we een paar ronde suissen en wandelden daarna recht naar de dijk om het laatste van de zonsopgang te zien; brede bundels licht over het strand, een verre zee, tere kleuren, een zweem paarlemoer. Een mens mag zoiets al honderd keer gezien hebben, het blijft toch een luxe. En dat alles zo dicht bij huis.
Op de einder dobberden wat bootjes. De ogen van mijn stiefvader vulden zich zachtjes met herinnering. Een zee van tijd, tussen hem en het kind dat hij ooit was. Een kind, dat ooit naar het sanatorium in Middelkerke werd gestuurd ‘om de longen te zuiveren’.
‘’t Is nog altijd even schoon…’ sprak hij met wat zand op de stembanden, en hij stak nog een sigaartje op.