Niéts

Daar hang je dan, over de vensterbank, als de volmaakte bloem:

perfect gelukkig en niet bewust dat je verwelken moet.

Je snoept een fluwelen abrikoosje op, zachter dan de billen van Marie-Antoinette.

Beneden, in de glanzende straat, hoor je stemmen klagen.

‘Het regent!’

Ah, het regent, en er is niéts…

Dagen die niets dienen; gekantklost voor een mijmering, geweven voor een mafje om halftwee.

Daarna een thee, en nog wat gapen, voor je naar buiten gaat, de koelte in, in je regenjas.

Een ‘lenteloomte’… Het klinkt als een roman; een feuilleton van achttienhonderd, gegoten in een linnen band. Goud op snee, en kwastjes.

De bomen bruisen beelden. Ik zie feeën in de wilg, heksen in de vlier. De wereld houdt zich rustig.

En er is… niéts.

Geen eigen groen.

Slechts kleine, zoete meiboomhofjes,

en krawierelig struweel,

schouwen en miauwen.

En dakgootduiven.

Hoekjes vol klimop.

Door het hoge raam leer je van de wereld houden.

Je ziet schaduw langs de lijsten lopen,

en daarachter, die diepe, diepe onweerslucht,

met haar dramatische schichten,

met haar zachtgedempte tinten.

Parelgrijs en saliegroen.

Het roze van frambozen.

Wollig wit, als een waaiertrotse tortelstaart…

Niet opgelet, inmiddels is het uitgeklaard.

Plaats een reactie