Een spierwit haar steekt soeverein de kop op uit mijn verder donkerbruine haardos. Met de hardnekkigheid van iets dat weet dat het gelijk heeft, verkondigt het: dit is het begin van het einde.
Ik bekijk het haar een tijdje ongelovig in de badkamerspiegel, die minder en minder mijn bondgenoot blijkt, en besluit dat dit geen kruis is om alleen te dragen. Men moet bij dit soort calamiteiten tijdig professioneel advies inwinnen. Ik snel dus naar de dichtstbijzijnde kapper.
Een ouderwetse coiffeuse bekijkt me — over de schouder heen — in de spiegel. Ze heeft het soort blik dat vroeger werd gebruikt om de lengte van een schoolrok te keuren. ‘Een froufrou misschien?’ zegt ze monotoon. ‘Tegen de voorhoofdsrimpels.’
Ik antwoord niet onmiddellijk. Mensen zeggen wel vaker dingen die ze niet menen… Maar het blijft stil en ik frons bedenkelijk (met mijn voorhoofdsrimpels).
De ‘master stylist’ van het salon, die zich tot dan toe afzijdig had gehouden valt zijn collega bij. ‘Kort en blond,’ zegt hij resoluut. ‘Zo doen de meesten het.’ En hij wijst naar een vergeelde poster aan de muur.
In Amerika noemen ze dit een Karen-kapsel. Ik zie Greta voor me. En Hilde. En Carine. Allen kort. Allen blond. Allen ontevreden over het leven op een manier die mij doet huiveren. Ik denk aan het woord vapeur, aan donsjasjes, aan goedkope witte wijn uit een zak en zeg dan voorzichtig: ‘de puntjes alsjeblieft…’
Ps: alle gelijkenissen met bestaande personen berusten op louter toeval