Gabriele Vintage

Ik was een arm studentje, zonder smaak of stijl, dat op dinsdag – als ze vrij had – vaak de trein naar Brussel nam, om in de plooien van de stad op zoek te gaan naar eigenheid.

Vintage zat toen in de lift, en ook ik wilde niet achterblijven. Goedkoop, origineel, en voorwacht van de duurzaamheid; alles wat een meid verlangde, die op zoek was naar zichzelf. Ik herinner mij het eerste stuk: een grijze jaren 50 jurk. “Plissé soleil,” zei Gabriele, “iets wat niet te vertalen valt…” En naargelang de jaren, groeide mijn collectie.

Aan de hangers hing een hele eeuw in tassen, jassen, dassen, en eigenwijze cocktailjurken, trenchcoats, hoeden, diadeems, balmorals en klakkebussen; alles waar je ooit van droomde, Gabriele had het wel. Ieder stuk een parel, in de voering steeds verhaal. Alsof je in de huid kroop, in het tweedehandse leven, van een mens die lang gestorven was… Van een klein en mager vrouwtje, dat goed stond met turkoois; een dametje van stand, dat oog had voor een blindzoomsteek, en paarlemoeren knopen.

De deur ging krakend open, en dan klingelde de bel. Net zoals dat vroeger ging, in de tijd van goede smaak en manieren van gelijke snit. Een rijzige gestalte, in een bloes van crêpe georgette, verscheen dan in een hoek. Getoupeerde grijze haren. “Ah! C’est vous, je suis contente.” Gevolgd door een galante knik. Afhankelijk van haar gemoed sprak ze Nederlands of Frans, maar altijd mit ein Deutsch accent. De goedgeklede tante, waar je verder niets van wist. En dan stond ze streng te kijken naar de jurken die je koos. Een adoptieprocedure…

Na twintig jaar valt nu het doek over iets dat deel van mij was. Gabriele sluit voorgoed de deuren van haar winkeltje… Ook Brussel wordt herinnering, net zoals mijn eigen stad, die kraakt onder de tijd, en voortdurende verandering.

Genetische manipulatie

De zondagse middagtijd. Je kijkt er de hele week naar uit, maar uiteindelijk verveel je je steendood. Zeker tussen twaalf en twee, wanneer de vreedzame bedrijvigheid van de weekdagen uitblijft en er geen kat over straat loopt. Er hangt wat droefheid in de lucht, maar niet het soort kunstzinnige droefheid waar je iets moois van zou kunnen maken. De software van het hart lijkt erop geprogrammeerd te zijn je een tikkeltje weemoedig en lusteloos te stemmen… En ik denk weer aan mij grootmoeder.

Als zij zich verveelde, schilde ze altijd een appel. Een loffelijke gewoonte die ik sinds kort heb overgenomen. Ik neem het grootste exemplaar uit de fruitschaal en gooi ‘m een keer in de lucht. Hij landt in mijn palm met de sticker naar boven. Daarop staat een code die je vertelt of de appel biologisch is of niet. De mijne begint met een 8… Hmmm, genetisch gemanipuleerd. Het klinkt een beetje pejoratief, maar we moeten ook niet overdrijven. Het is een mooie appel; bol en rood en mat. De schil lijkt geaquarelleerd, met groene en rode vlekken die waterig in elkaar overlopen. Het is een appel die zo op een Hollands stilleven hebben kunnen staan. Een kunstwerkje van de natuur waar de Romeinen zelfs een godin voor hadden: Pomona, vandaar het woordje ‘pomme’. Nutteloze weetjes verzamelen; het is een voorbode van tevreden ouder worden. Je verbreedt je interesses en maakt ze onpersoonlijker, tot je ego volledig opgaat in het universele leven. De zen-boeddhisten hebben er vast een woord voor. Filosofie op zondag, en dat dankzij een appel.

Ik zoek nog eens op wat genetische manipulatie betekent: “het toevoegen van positieve eigenschappen van het ene organisme aan het andere.” Het klinkt herkenbaar als ik aan mijn grootmoeder en haar appels denk. De kunst van het opmerken? Ik ben er in ieder geval niet mee geboren…

Geen Vita Sackville-West

Het leven wordt duurder, mijn verwachtingen erover steeds goedkoper… Ooit las ik een boek over schrijfster-tuinierster Vita Sackville-West, dat mij lange tijd deed dromen over een oud landhuis met een Engelse tuin vol romantische overdaad; met bloemen, kruiden, hagen en monumentale bomen waarover ik landerige gedichten had kunnen schrijven, met muren vol klimop en verroeste sleutelgaten om door te loeren… Een ‘secret garden’ als het ware.

Een tijd geleden verhuisde ik echter naar een klein appartement in de stad, waar ik – gezien de crisis – nog enige jaren plan te blijven. Dat landhuis en die tuin komen er dus niet. Nooit niet. En bij nader inzien is dat misschien maar goed ook.

Ouder worden gaat gepaard met een ontnuchterend realisme dat een beetje orde op zaken stelt: op een uur is alles hier gepoetst, kosten zijn voor de eigenaar en de elektriciteit wordt nog geteld door een ouderwetse nachtmeter. En die tuin? Dat is twee maanden poëzie en tien maanden modder. In België toch… En in Engeland al zeker. Mevrouw Sackville mag de ellende houden. Plus al die vieze beesten waar ze in dat boek uiteraard geen melding van heeft gemaakt; pissebedden, spinnen, kevers, pieren en ander gekruipsel zonder voor- of achterkant… èèèkes.

Een tuin heeft nooit veel goeds voorspeld. Dat wisten ze in het Oude Testament al. Kijk maar naar Eva in haar paradijs. Die heeft het zich achteraf ook lelijk beklaagd. Maar o-oh, zei men, ge zult er nog spijt van krijgen. Want een mens heeft groen rond zich nodig. En ruimte! Maar ik heb nergens spijt van. Het is hier groen genoeg en best gezellig leven op ‘mijn’ vijfenvijftig vierkante meter. En wat mij betreft zijn boeken net zo mooi als bloemen. Nog een voordeel: ze verwelken en ze stinken niet. Ach ja, er zullen altijd meer mensen te vinden zijn die beter weten wat we nodig hebben dan wijzelf…

Bovendien zit ik nu ín de kruinen, in plaats van eronder. Geen onderhoud, geen gedoe. Integendeel. Terwijl ik dit cursiefje neerschrijf, monkel ik genoegzaam om alle ellende waar ik ternauwernood ben aan ontsnapt. Beneden hopen de rotte bladeren zich op, maar ik hoef geen poot uit te steken. Dat noem ik nu eens energiezuinig leven… Wie zei nu ook alweer: ‘il faut cultiver notre jardin’?

Inferno

Het is precies een misdaad om dat te zeggen, maar de zomer doet mij weinig goed. Op zomerse dagen voel ik mij een buitenstaander, simpelweg omdat licht en geluid niet stroken met mijn gemoed. De zon maakt me moe en onrustig tegelijk. In de psychologie heeft men daar dure woorden voor, maar ik noem dat gewoon een zomerdepressie.

Geef mij dus maar stormachtige dagen zoals deze, vol donker en gedonder. Een grijze lucht en het geluid van regendruppels; een meer rustgevende congruentie tussen stemming en prikkels bestaat er denk ik niet. Ik heb eens gelezen dat het geluid van wind en regen gelijkend is aan ‘white noise’; rustgevende achtergrondgeluiden die de nood aan input wegnemen, waardoor we rustig worden. Dus ik ben vast niet de enige die er zo over denkt.

Er bestaan volgens mij heel wat mensen die ervan houden om zich thuis te verschuilen, en door het raam naar dat geweldige schouwspel der weergoden te turen. Het is een heerlijk moment van gevaarlijke schoonheid en gepermitteerde introspectie. Niks dan rust, slechts een flauw lampje dat de bladzijden van een negentiende-eeuws roman verlicht. Wezenlijk anders dan de warme zomeravonden waarop altijd druk moet worden afgesproken, en vooral veel moet worden verteld over niks.

Nee, tijdens zo’n stortbui ervaar ik een diep gevoel van ontzag, en voel ik mij ontzettend geborgen. Het is een spiritueel moment. Zeker als ik me languit in mijn knusse, droge bed kan nestelen, als een rups die vlinder wil worden, terwijl het daarbuiten hevig klatert en vlaagt. Het herinnert mij aan de christelijke warmte waarmee mijn grootmoeder mij in bed stopte… God zegent en bewaar u, en ik blijf bij u tot ge slaapt.

Je kan ertegen zijn, maar ik vind het een van de meest zaligmakende momenten die er zijn; de wit-blauwe bliksem tegen het avondduister, dode kamperfoelie die de lucht wordt ingeblazen, donder die aan de ruiten rrrammelt. Een symfonisch inferno, maar dan hemels koel…

Knokke

Voor het eerst in mijn leven ben ik een dag naar Knokke geweest, waardoor ik die nacht een heel elitaire nachtmerrie heb gedroomd. Namelijk dat ik op de Lippenslaan mijn Jaguar niet meer vond. Mijn nachtmerries zijn voorspelbaar want ik heb maar drie thema’s om uit te kiezen: of ik ben iets kwijt, of ik geraak niet meer thuis, of mijn tanden vallen uit. Gelukkig culmuleren ze niet al te vaak… Enfin, ik zocht dus mijn Jaguar. Ondertussen keken de mensen mij vanuit hun golfkarretjes ongelooflijk nuffig en ietwat argwanend aan. Zo over de bril heen, met de air van Alain Delon en een koppel stamboomhondjes op schoot dat waarschijnlijk een betere kapper had dan ik.

De waarheid is echter dat Knokke bijlange niet zo mondaine is als mijn nachtmerrie hier liet uitschijnen. Integendeel zelfs. Heel gewoon volk op straat. De mannen van het bouwverlof enzo. Of oma’s en opa’s die tegenover de kleinkinderen nog eens kapitalist mochten spelen. En zoveel Frans werd er nu ook weer niet gesproken. Wat ik enigszins jammer vond, want ik krijg stiekem altijd graag wat ik verwacht. Zo had ik toch graag eens dat vermeende Rivièra-gevoel willen ervaren; de snobs willen zien met hun opstaande kraagjes en bleke espadrilles, uurwerken met extra dure seconden en geblondeerde vrouwtjes die vanop het strand ‘mais oui, chéri’ roepen. Al was het maar om er achteraf een stukje over te kunnen schrijven. Maar hélas… Dus heb ik zelf wat voor Bardot gespeeld. Een bleke versie weliswaar, zonder ‘décolleté élevé’ en gebloemde bikini, maar met een zedig badpak en een stel communicantenborstjes dat minstens werd opgemerkt door de frisco-man. En die had allicht geen Jaguar, dus ik kan weer rustig verder dromen…

Phalacrocorax

“Beloegawalvis gespot in de Seine.” Voor iemand die aan het water woont, spreekt zo’n krantenkop natuurlijk meteen tot de verbeelding. Ik zet het raam open en laat mijn ogen eens onderzoekend over de Visserij varen. Vooralsnog geen beloega’s. Zelfs geen eendjes… En die dobberen er doorgaans altijd rond. Altijd, behalve nu dan, nu het zo warm is dat zelfs de straatstenen zweten. Aan de overkant zit slechts een eenzame aalscholver op de kop van een lantaarnpaal. Het waterpeil staat opvallend laag. Nog even en we kunnen zien wat er allemaal op de bodem ligt. Schroot en moordwapens, waarschijnlijk, en brillen en valse tanden… Enfin, ik stel mij een dystopisch landschap voor waaruit al het water letterlijk en figuurlijk is verdampt, en waarbij mensen in de droge beddingen lopen. Graffiti op de kaaimuren, gekapseisde boten met verroeste kiel. Ondertussen weergalmt met veel bombast en pathos het Dies Irae door de geulen. Want bij een ernstige ramp hoort altijd Mozart. Dies Irae, de Dag des Oordeels… Zou God Latijn hebben gesproken? Neem nu die aalscholver. In het Latijn is dat Phalacrocorax, een naam die dat beest tenminste eer aandoet. Ik doe het raam dicht en neem nog een slok koffie. “Zesde uitstervingsgolf is een feit.” Het kan aan mij liggen, maar plots zit die phalacrocorax daar wel heel erg dinosaurus-achtig met zijn snavel naar de zon te wijzen. “Warner Bros schrapt nieuwste film van Adil El Arbi.” Misschien moet ik eens postuleren? Een nieuwe Waterworld, ofzo, maar dan zonder water…

In leven zijn, is je verwonderen

-of in elk geval toch af en toe-

Half stappen en half struikelen

over de onwaarschijnlijke paden

die ons herleiden tot onszelf

We draaien in een richting

als de windhaan op de toren

We verhuizen naar die verre stad

verlaten onze geilste minnaars

stoppen met die gouden baan

om in armoe kunst te maken

De meest triviale keuzes

brengen wijde rimpels voort

Het deugt dus zonder twijfel

om af en toe ‘verkeerd te kiezen’

Want zo blijven we onwetend

over alle ramp en tegenspoed

die daarmee werd vermeden

Toch is er dat latent gevoel

-obscuur en ook verduisterd-

dat de levens die we leiden

vol zijn van gemiste kansen

en zodoende enkel drijven

op alles wat ons is ontsnapt

Het moeilijkste van alles

is niet krijgen wat we willen

maar weten wat we willen

Want dat vereist verwarring

over wie en wat we zijn

Zo leven wij de dagen door

als een eindeloze rouwmis

Een driftbui of een elegie

om de mens in ons die wilde

maar uiteindelijk nooit is geweest

Toch, de beste versies van onszelf

liggen niet in wat ontkwam

Maar in hetgeen ons toewaait

Als de windhaan op de toren

Smoothie

Er kwam mij vandaag weer eens een stukje aanwaaien. Zomaar, gratis en voor niks. Ik had een vrije dag en besloot nog voor de warmste warmte mijn boodschappen te doen en in het centrum iets kleins te eten. Omdat het te vroeg was voor ‘alcool’ bestelde ik mij iets wat ik anders nooit bestel: een smoothie. Ne smoetie, op z’n Vlaams, die volgens de serveuse zodanig veel vitamines bevatte dat ik er terstond een half leven zou bijkrijgen. En om te eten nam ik zo’n grote boerenomelet die rook naar een ochtend op het Engelse platteland. Maar daar gaat dit cursiefje niet over. Het gaat over een koppel dat me daar zeer is bijgebleven. De man, een magere zwikzwak met dunne lippen, deed teken naar zijn vrouw dat ze zich moest haasten. Het laatste tafeltje in de schaduw… Met de blik van een belijder-martelares jakkerde ze naar haar gereserveerde stoel onder de luifel. Naast zich plofte ze een hele serie koopjes neer, alsof het een ochtend vol sisyfusarbeid was geweest. Ze bestelden iets te eten en zeiden dan zeker een halfuur niks meer. Het was eigenlijk al lang voorbij tussen die twee, maar het was ook niet meer de moeite om nog opnieuw te beginnen. Waarschijnlijk had hij een paar keer te veel met zijn vuile voeten over de dure tapijten gelopen en had zij daarover iets te vaak aan zijn kop gezeurd. Ik keek naar die twee zure gezichten en zag plots een strooien dak met zonnepanelen, een niervormig zwembad, een kortgeschoren tuin die stinkt naar Roundup en een oprit met aan het einde een plaasteren Venus-zonder-armen. Ik zag mensen die alles hadden en tegelijkertijd ook niks.

De vrouw tikte een paar keer op haar telefoon en liet de man dan de nieuwste foto’s van NASA zien. ‘De diepste foto’s van het universum ooit…’ las ze voor. De man wrong zijn dunne lippen samen en antwoordde dan met opgetrokken schouders: en noemt men dit nu Chardonnay? Er vonkte een soort kyrie eleison in mij op en ik nipte nog eens van mijn smoothie. Dat extra half leven? Graag, maar dan wel in een parallel universum… ofzo.

Foto’s: James Webb

Mijlpaal

29 juni, 15u15. In Antwerpen onderteken ik met een barok signatuur het contract bij Uitgeverij Vrijdag. Het is een emotioneel moment, dat ziet ge op de foto aan mijn neusvleugels. Terwijl de pen over het papier krast, wellen er tranen op en zie ik beelden van vroeger… van een klein meisje dat aan de keukentafel tekeningen zit te maken en er verhalen bij verzint, dat de ‘katernen’ bundelt met breiwol of garen en de afgewerkte ‘boekjes’ dan voor 15 frank van deur-tot-deur verkoopt in de buurt. Een kind uit een probleemgezin ‘waar nooit iets van terecht zou komen’… Ik schreef het al eens in een gedicht: zoveel vervlogen zelven, zoveel vergeten ‘ikken’; een diorama van een leven. Niets is geheel onmogelijk, alles is deels mogelijk.

Ik heb eigenlijk nooit goed geweten wie of wat ik wilde worden, maar het was vanaf het begin een uitgemaakte zaak. Nu de droom werkelijkheid geworden is, komt er eerlijk gezegd ook wel wat schrik bij kijken, want nu is het ‘voor echt’ en worden er bepaalde dingen van mij verwacht. Het woord deadline is iets nieuws voor mij. Maar het zou eigenlijk niet anders mogen voelen dan het schrijven van de cursiefjes, die ik nu al bijna tien jaar lang wekelijks op dit medium publiceer. Het enige verschil is dat er een mooie kaft rond komt en dat jullie mijn verhalen in de winkel zullen kunnen kopen. Het gevoel van dankbaarheid blijft onbeschrijflijk… Een mijlpaal in mijn leven.

De vlucht uit Volkegem

Een huwelijksfeest van vrienden, van een niveau du jamais vu. Met oesters, bubbels, bloemen en dienstpersoneel in rokkostuum. Muziek door een beroepsvioliste. Hapjes met een toefje ‘fa-fa’. De bruid droeg een satijnen glimlach, haar man een leuke strik.

Het feest vond plaats in een hoeve op een heuveltop, die uitkeek over een vallei vol bucolische idylle. In de tuin, tussen het donkerste lentegroen en de witste lammetjes, stond de tent waar ik een speech mocht geven. Ik heb iets verteld over Casanova en het wonder van de eeuwigdurende liefde. Er werd gegniffeld en geknikt, dus ik ga ervan uit dat het goed was. We hadden geluk met het weer: zon, tot ze onderging. Daarna een melancholische, roze avondschemer die overging in zilveren onweerslucht. Met lichtende nachtwolken waarin wat bliksem flonkerde. Zo’n lucht die dateert van de dag waarop God het uitspansel der hemel schiep. Zeer schoon allemaal.

En er was veel volk. Wel tweehonderd man. Met de helft van die mensen moet ik een evenredig woord gewisseld hebben. Maar ik herinner mij enkel nog een gesprek over vroegtijdige kaalheid en mayonaisevlekken. Geen onderling verband. De rest ben ik vergeten want ik functioneer niet zo in groep. De zintuigen verlammen en er overvalt mij een onverklaarbaar gevoel van eenzaamheid tussen de mensen. Een gevoel dat ik als kind al had. Ik ontvlucht de menigte en zoek een plekje waar het stil is om dan, in de echo’s van het feestgedruis, het vreemde verdriet te voelen van de introvert, de hooggevoelige, de asociale, wiens verwoede pogingen om deel te nemen aan de drukte immer tevergeefs blijken. Maar gisteren, op die stoel onder de kriekenboom, werd het mij duidelijk dat er misschien ook wel iets moois schuilt in dat sentiment: het is niet erg om genoeg te hebben aan de eigen, innerlijke omgeving. Maar goed, mayonaisevlekken verwijder je dus met trichloorethyleen. Daar was ik zelf nooit opgekomen…