Gaan eten bij vrienden, altijd een risky bussiness. Want je moet je heel wat vragen stellen, zowel voor, tijdens als na het dineetje. Of je haar wel goed zit? Of je geen gaten in je sokken hebt? én… of je die fles wijn, die je plant mee te nemen, niet hebt gekregen van de personen in kwestie? Zoja – en ben je al onderweg – kun je nog altijd zeggen dat je hem zo lekker vond, dat je hen hetzelfde plezier wilde doen. Flauw, maar het werkt. Blijkbaar.
Zeggen dat je iets niets lust had je op voorhand moeten doen. Nu dringt zich gewoon de vraag op welke uitvlucht je kan gebruiken om die lange tanden te verklaren: ‘ik heb teveel hapjes gegeten’ is een te grote klassieker die argwaan wekt, niet doen dus. Zeggen dat je het lekkerste voor laatst hebt bewaard is een beter idee. Of vraag even of de hond nog leeft.
Een gouden tip: begin nooit over een betere versie van het gerecht dat op je bord ligt. Hoe moet de gastvrouw zich voelen als jij zegt dat je in Italië ‘het beste varkenshaasje ooit’ hebt gegeten terwijl zij zonet een schoenzool in mosterdsaus heeft opgedist. En stel jezelf de vraag of er begrippen zijn die je kan vermijden: ‘apart sausje’, ‘speciale combinatie’, ‘niet slecht’, ‘wat zit daar eigenlijk in’ en ‘ik maak het altijd een beetje anders’ passen in dat rijtje.
Ben je moe en wil je de benen nemen zonder de gastheren een eten-en-weg-gevoel te bezorgen? Begin dan over je verbouwingswerken: gegarandeerd dat de tegenpartij ‘morgen vroeg op moet’. Zo zie je maar: dineren is ook filosoferen.