Ik sta hier, en hij staat daar
Slechts gescheiden door de straat
Maar nooit wordt hij mijn blik gewaar
als hij dromend voor het venster staat
De jazzplaat klinkt, de buurman swingt
Een wijntje op de vensterbank…
Ik zie hoe zacht de jongen zingt
op mijn eigen breedbeeld zonder klank
Hij draagt een hemd, van wit katoen,
zijn hand glijdt langs de fijne knopen
En al is ’t mij niet om hém te doen,
voor schoonheid gaat een mens niet lopen
Ik bewonder stil… zijn marmervel,
zijn slanke, ranke lichaamsbouw,
uit steen gehouwen, lijkt het wel,
met een donsje zacht als ochtenddauw
Maar nog voor ik beter kijken kan,
naar zijn naakte lijf in ’t schemerlicht,
gaat de lamp aan bij de jongeman
en doet zijn lief snel de gordijntjes dicht