De meeste van mijn stukjes schrijf ik gewoonlijk op zondagavond na een bezoek aan mijn moeder en de bijbehorende slagroomtaart- indigestie. Het weekend zit er al op, maar aan maandagmorgen wordt er nog lang niet gedacht. Daar, tussen de heimwee naar het weekend en het nieuwe zeer van de aanstormende werkweek, nestel ik mij in de wollige warmte van de zetel om een cursiefje te schrijven over de gekke stoet des levens. En dan ben je blij dat er ineens een hooiwagen over de muur loopt, want verder gebeurt er helemaal geen hol op zondag. Nee, zondag, dat is gewoon blij zijn met eigen huis, de vriendschap van een boek, een ‘kakske op het gemakske’, zoals mijn broer altijd zegt, een dag zonder cijfers, zonder drukte, zonder twist, zonder gekte, een dag met weinig mensen, waarop er niet al te veel ‘gemenst’ wordt. Zondag, een dag die we er voorlopig nog gratis bijkrijgen. Nu goed, alles wordt geïndexeerd dus wellicht ook de zondagen, vooral als er straks verplicht geshopt moet worden. Maar voorlopig is het nog steeds zo’n dag waarop we zorgeloos de dons uit de dekens mogen vrijen, de knopen terug aan de jassen naaien en ons aan een recept wagen voor vergeten patisserie. Zondag, een dag die ruikt naar straffe koffie, een dag om verzen te schrijven over de herfst in de dakgoot en reeds lang vervlogen zomerzondagen. Nog maar twee muggenbeten… Jawel, de winter is in aantocht. Er wordt zelfs al over kerstavond gebabbeld; over wie, wat en waar, en over ‘naampjes trekken’. Maar zover zijn we gelukkig nog niet. Laat het eerst nog maar wat zondagavond zijn. Al de rest komt later wel…