Jean is mijn stiefvader. Of nee, mijn pluspapa, om het modern uit te drukken. Hij heeft zelf geen kinderen maar neemt zijn pluspaparol (wordt dat zo geschreven?!) bijzonder ernstig. Hij doet alles wat echte vaders doen, kan alles wat echte vaders kunnen; geeft mij gelijk wanneer mijn moeder mij ongelijk geeft, laat zijn baard staan tot hij op een tuinkabouter lijkt, keert meesterlijk een uitzichtloze situatie, leent mij zijn warmste wollen trui als ik ’s avonds laat nog terug naar huis moet fietsen, verzamelt nutteloze dingen, geeft commentaar op de nieuwscommentatoren en zorgt er actief voor dat zijn nageslacht (ik dus) later niks tekort zal komen. Dat laatste, daar is hij nogal fanatiek mee bezig; al ruim een kwarteeuw verzamelt en analyseert Jean namelijk de dagelijkse Lotto-uitslagen, in de hoop er een vast patroon in te ontwaren. De gevallen nummers tekent hij dan nauwkeurig op in een schriftje met ‘karookespapier’.
Jean dateert van voor het Excel-tijdperk en tekent zijn roosters en tabellen nog altijd het liefst met de hand. Een rij invoeren? Dat doe je met een lat, niet met een muisklik. De méést gevallen cijfers kleurt hij groen, de mínst gevallen cijfers rood. En elke maand volgt er een kort resumé van zijn bevindingen, zijn speculaties en nieuwe formules omtrent dé winnende combinatie, opgemaakt in zijn mooiste schoolmeestershandschrift en fijntjes omlijst met gele fluo. Zodoende heeft hij ondertussen een hele Billy-boekenkast vol met van die Lotto-schriftjes.
Deze week had Jean echter groot nieuws. Bijzónder groot nieuws zelfs: na meer dan vijfentwintig jaar had hij dan eindelijk de ultieme code gekraakt, het kansspel doorprikt, de Lotto-logica doorzien, kortom, een waar Eureka-moment beleefd. ‘Mijn kind,’ zo zei hij ernstig, met zijn leesbril op het puntje van zijn neus geschoven, ‘er is meer kans dat ik heilig verklaard wordt, dan dat ge ooit de Lotto wint…’ In die wetenschap heb ik me nu toch wel een lotje gekocht. Saint Jean de Gand, ik zie het écht nog gebeuren