Tegenwoordig kan ik zelfs mijn tenen niet meer aanraken, maar ooit was ik zo lenig als een wilgentakje. Als jong meisje heb ik zes jaar klassiek ballet gevolgd in het Braemkasteel van Gentbrugge. De balletlessen gingen door in een zaal met een gestreepte parketvoer, die uitkeek over een negentiende-eeuwse parktuin met Franse rozen. Ik zie ons daar nog staan; vijftien bakvissen in een witte maillot, de strenge oefeningen aan de barre verbeidend die tot uitentreuren werden herhaald. ‘Chassé, chassé, frappé, frappé!’, beval de danslerares op de klinkende tonen van luchtige pianomuziek. Ze heette juffrouw Fred en droeg altijd een koningsblauwe slobbertrui en grijze beenverwarmers, en de haren – comme il faut – in een keurige knot op het hoofd.
Het toeval wilde dat diezelfde juffrouw Fred deze week mijn winkeltje kwam binnengestrompeld. Geen knotje meer op het hoofd, maar een uitgedunde, grijze watergolf. Zij herkende mij niet. Ik haar wel, hoewel ze nu zo krom was als een deurklink, en haar ooit zo slanke pianovingers inmiddels de kleur en vorm hadden van oude bifi-worstjes. Ze zocht een bloesje dat ‘de buik en al de rest’ wat camoufleerde en dat ze gemakkelijk kon aan-en uittrekken. Met een lange zucht vertelde ze dat ze chronisch ruglijder was omdat ze heel haar leven hard had gewerkt. Ik zei niks… Nog voor ze iets had gepast, zeeg ze vermoeid neer op het krukje in de paskamer. Haar blik had iets weg van de absintdrinkster van Leon Spilliaert. Ze staarde met een melancholieke blik in het verleden alsof ze daar, in het verwazen van de tijd, zichzelf weer zag dansen; twintig jaar jonger en evenveel kilo’s lichter. Bras bas, plié, tendu en grand bat-te-ment… Haar lippen krulden van weemoed. In die tijd was er nog lang geen sprake van een wandelstok en steunkousen. Ik vertelde haar dat ze kon kiezen tussen bloesjes in oker, fuchsia of koningsblauw. ‘Oh nee,’ zei ze op minzame toon, ‘géén koningsblauw, cette couleur me rapelle trop le passé…’
Schilderij: Edgar Degas