Gek toch hoe begrippen zoals trots, imago en zelfrelativering doorheen de tijd met heel andere maten en gewichten worden gemeten. Ooit droeg ik enkel en alleen maar zwart ‘om zo weinig mogelijk op te vallen’, kleren waarmee mijn oma doorgaans de ramen lapte en gympen die eerst vakkundig met slijk en stift werden bewerkt ‘opdat ze er toch maar niet te wit of te nieuw zouden uitzien’. Want nee, dat was niet cool.
Ook al was er op het eerste gezicht geen onderling verband; ik had iets tegen sloffen en sandalen, tegen pyjama’s, Jack Wolfskin en regenkledij, tegen sokken, fietshelmen en paraplu’s. Om nog maar te zwijgen van kappers; het vogelnest op mijn hoofd was daar een stille getuige van. Later volgenden alternerend nog ‘coupe Kim Kay’, ‘coupe kaketoe’ en ‘coupe scheelt-me-echt-geen-hol-meer’, waar ik niet verder over wil uitweiden wegens trauma.
Aan tattoos heb ik me echter nooit gewaagd, omdat men me thuis ‘het vel zou afstropen’ wanneer ik dat zou doen. Een piercing mocht wel, maar dan op een onzichtbare plaats. Geen flauw idee of die er ondertussen nog zit… Nou ja, het was het idee dat telde. Hoe duisterder en ‘mysterieuzer’, hoe beter. Dat resulteerde uiteindelijk in een pseudo-gotisch stijltje dat deed denken aan Siouxsie Sioux in muffe Harry Potter- kledij. Erg.
Maar op een goede dag betrap je jezelf erop dat je steeds meer op je kerstboom gaat lijken: fraai en vrolijk versierd, dennenfris, netjes gesnoeid en volgens de laatste mode opgedaan, ben je een en al gezelligheid, in ‘homewear’ van flanel en met wollige vilten sloffen aan, voel je je eindelijk helemaal ‘be cool’ zoals het theezakje dat iedere avond in je kopje danst. Of vraag je zonder schroom voor kerst om reflecterende broekspanners, fonkelende fietslichtjes en een fluo-hesje om (jawel!) zoveel mogelijk op te vallen!