Ik hou van treinreizen. Wachten op het perron met de Metro-krant en beker koffie, plaatsnemen tegenover de mooiste man in de wagon, je handtas uitmesten en de rommel dumpen in het kleine vuilbakje onder het raam.
Stilzwijgend genieten van fluoriserende frustraties op oude fabrieksmuren, onbedoeld verheven tot Street Art, van achtertuintjes vol afdankers, die zij aan zij en rug aan rug het landschap verkavelen, van lapjes groen tussen Vlaamse lelijkheid. Ruimtelijke ordening onder de (stads)gordel.
Mijn zwarte buurvrouw predikt het Woord van de Heere Jezus. De knappe overbuur knikkebolt dan weer met open mond tot in Welkenraedt, waar men volgens zijn vrouw (die naast hem zit) het Platdiets nog spreekt. Interessant.
Achter me vang ik conversaties op over Trump, ongesteldheid en hair extensions, al dan niet in dezelfde context. Vooraan zitten tieners met hormonen die al even hard doorrazen als deze trein. Ik ruik paprikachips en onraad. Jawel, daar komt Taylor Swift. Denk ik.
Na een half uur blijf ik selectief doof voor het gekakel van de mede-reizigers en hoor ik enkel nog de conducteur die met een nasaal stemgeluid de stations aframmelt langs dewelke we nog zullen passeren. Tot mijn hart een noodstop maakt, en ik besef dat dit waarschijnlijk toch niét de trein richting Waterloo is.