Als de avond valt, de leegte klinkt,
de weemoed mij weer stil bekruipt,
in koperrood de zon verzinkt,
gemis weer mijn gemoed bedruipt
Dan zucht ik zacht uw naam…
en vraag ik of ge daar nog zijt:
ergens ver of heel nabij,
in de adempauzes van de tijd
Zijt ge daar? Ge antwoordt niet…
Maar ik weet dondersgoed
wat ge mij nu zeggen zoudt:
‘spreek maar meid, ’t is goed.’
Dan prevel ik mijn kleine zonden,
een hartsgeheim of diepe wens;
al hetgeen ik niémand zeg
Gij vertelt het toch geen mens…
En zo spreken wij een tijdje,
op het pleintje in mijn hoofd,
in de late zon, onder de linden,
tot mijn eigen stem de uwe dooft
Een lach krult om mijn lippen
In luide vreugd of stil verdriet:
ik spreek met u, verloren vriend,
of ge daar nu zijt of niet…
Schilderij: Vincent van Gogh (wie anders…)