Wat wij koesteren en fel begeren
ontsnapt ons schielijk met een zucht;
de wilde bloem, de prille jeugd,
een regenboog in onweerslucht
de warme vlam van jonge liefde
de glimlach van de zaligheid
wat gisteren gevonden werd
raken we vandaag weer kwijt
Wat willen wij toch zó graag grijpen
de vluchtigheid van kleine deugd,
wat komt en gaat maar zelden blijft;
de vlinders van de kleine vreugd
De magie ligt in dat teer moment,
in de stille stonde van de tijd
Wat mooi en goed is bloeit slechts kort
in de schaduw van de eeuwigheid