Een gele kwikstaart schiet voorbij
Een vlinder wiekt de zomer uit
Het eerste blad valt van de eik
De buurman blikt nors door de ruit
Niks fraais te zien, de regen plengt
de leeggelopen Scheldekaaien
In de lucht hangt al wat vroege herfst
en cirkelt een moord boze kraaien
Ach, sterven klinkt toch zoveel mooier
met rommelende donderslagen
Het stormen heeft iets primordiaals
De natuur stelt zich geen levensvragen
Het huurcontract werd opgezegd
De oogstmaand valt onder de zeis
En vele tinten treurnis kleuren
de stad: mijn hel, mijn paradijs